thuis

Er werd aangebeld.
Het was vroeg in de middag.
Ik had geen zin in bezoek, toch deed ik open.
Er stond een kleine Indische vrouw voor me. Haar haar hing sluik langs haar kleine gezicht.
Haar houding iets gebogen.
‘Ik kom van de kerk,’ zei ze.
‘Ik heb niks met de kerk,’ antwoordde ik en wilde de deur sluiten, maar ze hield de deur tegen met haar hand.
‘Ik hoef uw god niet.’ zei ik geïrriteerd.
‘Houd u die voor u zelf,’ en ik duwde de deur met kracht dicht.
Ik wilde terug lopen naar de kamer toen ik de stem van de vrouw in mijn gang hoorde.
‘Meneer van der Zee, u begrijpt me verkeerd. Ik breng geen god, ik breng spekkoek. Kent u dat? Spekkoek? Het is echt heel lekker hoor.’
Ze kende mijn naam. Dat maakte me nieuwsgierig. Ik liep terug en opende de deur voor de tweede keer. Daar zat ze, op haar knieën op de kokosmat, haar hand nog aan de klep van de brievenbus. Ze keek naar me op.
‘Ik ben wel van de kerk, maar ik ben niet van de heer.’
Ze stond lachend op. De kokosmat had putjes in haar knieën achtergelaten.
‘U staat op de lijst, u bent katholiek,’ ze zei het met een geheimzinnig lachje, alsof we nu een geheim deelden. ‘Ik bezoek ouderen in de buurt, ik heb uw adres via pastoor Alfrink.’
Ze wiebelde heen en weer. Haar benen gekruist en haar rechter voet iets naar voren gestoken om haar evenwicht te bewaren.
‘En zou ik ook even gebruik mogen maken van uw toilet?’
Ik wachtte op de gang tot ze klaar was. Nadat ze had doorgetrokken liep ze rechtstreeks naar de keuken om haar handen te wassen. Ik liep met haar mee en bleef wat verloren in de deuropening staan.
Ze haalde een ronde koek uit haar tas en vroeg om een bord en een mes, haalde het plastic van de koek en sneed deze eerst door de helft en daarna nog eens. Een kwart legde ze op het bord en de rest stopte ze terug.
‘Voor de anderen die ik nog ga bezoeken.’ verontschuldigde ze zich.
‘Wilt u er misschien een kopje thee bij?’ vroeg ik om de situatie meer vorm te geven.
‘Weet u het zeker?’
Ik wist het helemaal niet zeker, maar zoals ze daar in mijn keuken stond, met mijn bord en mijn mes, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Het had iets. Iets wat leek op prettig.
‘Thee is zo gezet.’
Terwijl het water het kookpunt naderde sneed zij de cake in hele dunne plakjes.
‘Hollanders denken altijd: wat zuinig, maar het heeft niks met zuinig te maken. Het gaat om de smaakbeleving. Dit is echt veel lekkerder. En u mag meer hoor, ik zal er een paar op uw bordje leggen. Wij zijn niet zoals jullie. Eén koekje per kopje thee.’ Weer lachte ze.
‘Kom, laten we naar de kamer gaan.’ Ik liep achter haar aan mijn eigen woonkamer in.
‘Spekkoek, de lekkernij uit Indonesië die elke Hollander lust. Bent u daar wel eens geweest? In Indonesië?’
Nog nooit had ik een voet buiten de landsgrenzen gezet.
‘Ik hou niet van reizen, mevrouw.’
‘Dat is omdat u niet weet waar u heen moet. U doet uzelf te kort.’
‘Ik ben een tevreden mens. Ik voel geen behoefte af te reizen naar verre landen.’
Tot mijn verbazing zei ze: ‘Ik kan u meenemen als ik weer ga. Ik neem u mee en wijs u de weg. Niet dat alles nog is zoals het was, maar ik ken de taal. Ik ben een van hen. Sinds ik in Nederland woon ben ik wel een stukje gegroeid. De kalk, de kalk in het eten, die maakt dat je langer wordt. Toen ik na 25 jaar weer over de markt in Djakarta liep stak ik een kop boven de mensenmassa uit. Ik ben dus wel makkelijk te vinden, mij raak je zo snel niet kwijt. Veilig voor u.’ Ze lachte breeduit. Ze miste een kies.
‘U weet niet wie ik ben, misschien ben ik wel een vervelende reisgenoot.’
‘Hoe kan u nu een vervelende reisgenoot zijn als u het land niet kent en de taal niet spreekt. Ik verzeker u, u zult niet vervelend zijn. U zult achter me aanlopen omdat u zonder mij reddeloos verloren bent.’
Ze keek alsof ze een overwinning had behaald, ik moest haar teleurstellen.
‘Ik hou niet van reizen.’
‘Is het het vliegen, zit dat u dwars?’
‘Het zal u verbazen,’ zei ik tegen haar. ‘Ik ben overal geweest.’ Ze trok haar wenkbrauwen op.
Ik wees naar mijn boekenkast, die de hele achterwand van de kamer besloeg.
‘Mijn boeken nemen me mee naar alle uithoeken van de wereld. Ik ben graag in andere landen, veilig hier, vanaf mijn stoel naast de verwarming.’
Ze keek langs me heen naar de boeken. Ze stond op en las de ruggen.
‘U heeft groot gelijk,’ zei ze, toen ze weer ging zitten.
‘Doe wat bij u past. Ieder avonturiert op zijn eigen manier. Van mij krijgt u een boek. Eentje over Indonesië. U zal mijn land leren kennen vanuit uw luie stoel.’
Ze stond op en vertrok. De stilte was hoorbaar na haar regen van woorden.
De eerste week dacht ik elke dag aan haar. Tegen de tijd dat ik haar bijna weer vergeten was klepperde de brievenbus. Ik liep naar de gang en door de brievenbus zwaaide een hand me toe. Ze kwam het boek brengen. En een lemper. De smaak hoort erbij had ze gezegd. En de geur. Ze kwam vaker, maar altijd onverwachts. Wanneer ze tijd had, wanneer ik op haar route lag, of wanneer ze moest plassen.