78 seconden

Ze gaat op synchroonzwemmen.
Ze verheugt zich nu al op de achterwaartse beweging, met haar hoofd in haar nek, zover mogelijk naar achteren, zodat ze haar hals strak voelt trekken. Dan haar benen de lucht in, haar voeten gestrekt. Ze heeft het vaak geoefend en straks mag ze voor echt.
Ze oefent in bad hoe lang ze onder water kan blijven. Ze zit nu op 78 seconden. Is dat genoeg?
Ze zou willen blijven liggen waar ze ligt, met haar kop onder water, maar dat kan niet. Water is geen lucht.

Ze denkt aan haar moeder die meeging naar zwemles. Daar stonden ze aan de rand van het zwembad. De kinderen rillend in hun zwembroekje of bikini en dan aan het eind van die rij haar moeder. In badpak. Het mocht van de zwemleraar. Haar was niks gevraagd.
Ze had de moed bijeen weten te rapen het haar moeder op een dag te vragen:
‘Zou je alsjeblieft van zwemmen af willen gaan, ik schaam me zo.’
Haar moeder had wat droevig gekeken, maar zat vanaf toen gekleed aan de kant.

Op vakantie bouwde ze zandkastelen op het strand.
Soms waagde moeder zich een stuk over de vloedlijn. De zee in.
Op een dag werd moeder gevangen in een mui en kwam zo aan haar eind.

De achterblijvers zeiden haar dat ze er niets aan kon doen.
Dat het juist goed was dat ze was blijven staan waar ze stond. Dat ze anders haar moeder achterna was gegaan.
Dat was wat ze het liefst had gewild.
Het is beter heen te gaan dan achter te blijven.

Haar eerste les. Ze kan het langst onder water blijven van iedereen. Veel langer dan de rest.
Ze hadden haar omhoog getild, bang dat ze nooit meer boven water zou komen.
De leraar was blij met een meisje in zijn ploeg die zo bijzonder lang haar adem in kon houden.

Haar eerste wedstrijd, de grande finale.
Haar hoofd onder water.
Haar benen hoog, haar voeten gespitst.
Ze zou willen blijven, maar moet omhoog nu.
Er wordt op haar gewacht.
Ze zet zich recht en duwt zichzelf naar boven met één arm omhoog, met haar andere hand op haar hart.

Aan de kant klinkt applaus.

Scroll naar boven